Waarom groeit onze kerk (niet)?

9 augustus 2011
  • Profielafbeelding van Jaap Ketelaar
    Door:
    Jaap Ketelaar

“We zitten al jaren op hetzelfde aantal mensen.” “Het lijkt wel alsof we niet vooruitkomen en in een cirkel ronddraaien.” “Ik ervaar een glazen plafond.”

Waarom groeit onze gemeente niet (meer) is eigenlijk de vraag die ten grondslag ligt aan deze uitspraken en dat is een goede vraag! Ervan uitgaand dat Jezus wil dat wij volgelingen van Hem maken [1], mogen wij ons uitstrekken naar kwalitatieve én kwantitatieve groei van onze gemeente. En dan bedoelen we niet groei door de ‘circulation of the saints’, gelovigen die van de ene gemeente naar de andere verkassen. Daar schieten we uiteindelijk weinig mee op.

Groei en barrières

Als God groei wil, dan kan het niet aan Hem liggen dat een kerk niet groeit, toch? Ligt het dan misschien aan ons? Je zou het zeggen, maar in welke richting moeten we dan denken? In ieder geval kunnen we stellen dat geestelijke en relationele vitaliteit de basis vormen van een gezonde en groeiende gemeente. Als wij persoonlijk en gezamenlijk niet in een goede verhouding tot God en elkaar staan, gaat het mis. God luistert niet naar ons en ons getuigenis heeft geen kracht.[2] Verder kunnen we wijzen op het belang van bewuste gemeenteopbouw. In afhankelijkheid van Gods Geest, stilstaan bij onze visie en strategie en daar dan vorm aan geven.

Size-management

Om gemeenten in periodes van verandering te begeleiden, volgde ik in 2006 en 2007 trainingen bij het Interim Ministry Network in de Verenigde Staten.[3] Dit netwerk bestaat al 35 jaar en richt zich op transitiemanagement in kerken, theologisch en sociologisch doordacht. Hier kwam ik in aanraking met wat zij noemen ‘size-management in kerken’. Dat gaat over de effecten van kwantitatieve groei op de organisatie- en leiderschapsstructuur en cultuur in de gemeente. Om als gemeente te groeien, is het goed om ons af te vragen wat mogelijke groei in de weg zou kunnen staan en oog voor dit fenomeen zou daarbij van wezenlijk belang kunnen zijn. Als gemeentecoach is het natuurlijk altijd gevaarlijk om eenzijdig naar gemeenten te kijken en een tunnelvisie te ontwikkelen, maar in de afgelopen vijf jaar heb ik zelf ook de waarde van deze theorie gezien.

Soorten gemeenten

In 1983 schreef Arlin J. Rothauge de brochure ‘Sizing up a Congregation for New Member Ministry’. Hij wilde weten waarom sommige methoden om nieuwe leden te krijgen wel werkten in de ene, maar niet in de andere gemeente. In zijn onderzoek hiernaar stuitte hij op een direct verband tussen het succes of de mislukking van een bepaalde aanpak en de omvang van een gemeente. Hij schetste in zijn werk vervolgens vier soorten gemeenten en gaf deze een naam. Hiermee kwam hij aan de basis te staan van een beweging die zich is gaan bezig houden met het karakteriseren van gemeenten aan de hand van het aantal actieve leden. Wat zijn de kenmerken van een bepaalde omvang? Hoe kom je van de ene soort in de andere soort? Wat zijn mogelijkheden en valkuilen? Aandacht hiervoor zou kunnen helpen om te weten wat je als gemeente wanneer moet doen om de groei erin te houden (Deo Volente uiteraard). Het is interessant om te zien dat door de jaren heen hierover meer is gepubliceerd, maar dat nog steeds de indeling van Rothauge als basis wordt gebruikt. (De situatie van megakerken vereist inmiddels wel eigen, specifieke aandacht.)

Zie hieronder een schets waarin ik werk van Alice Mann (functie) en Roy Oswald (functie) heb gecombineerd met opgedane ervaring indeafgelopen jaren. We beschrijven vier soorten gemeenten. Begin linksonder en lees vervolgens linksboven, rechtsonder en rechtsboven:

Wat kunnen we met bovenstaand schema als leidinggevenden in de kerk?
Stel elkaar de volgende vragen:

  • Hoeveel actieve leden hebben wij in onze gemeente? Het gaat hier dus niet om de leden op papier, maar om concreet betrokkenen. Je kunt ook kijken naar het gemiddeld aantal mensen in een ‘gewone’ zondagse eredienst.
  • Zijn wij volgens ons aantal en dit overzicht een ‘Familie’, ‘Herder’, ‘Programma’ of ‘Bedrijfs’ Gemeente?
  • Functioneren we ook zo en herkennen we de beschreven kenmerken of merken we verschillen?
  • Hoe duiden we die verschillen en geeft dit ons informatie over mogelijke veranderingen die we moeten doorvoeren?

In de praktijk zien we groei stoppen doordat bijvoorbeeld:

  • ‘Familie’ of ‘Herder’ Gemeenten nog blijven functioneren als ‘Familie’ Gemeenten, omdat ze om verschillende redenen geen werker (willen) aanstellen.
  • ‘Programma’ of zelfs ‘Bedrijfs’ Gemeenten nog functioneren als ‘Herder’ Gemeenten omdat de predikant aan zijn oude rol wordt gehouden of omdat hijzelf alles wil vasthouden en geen taken overdraagt.

Het is de kunst om in de fase waarin je bent je te richten op wat in die fase nodig is aan organisatie- en leiderschapsstructuur en zelfs al vooruit te kijken. De uitdaging voor het leiderschap is om, terwijl het zichtbaar nog niet nodig is, alvast voorbereidingen te treffen voor de volgende fase.

200-barrière

Hierbij vraagt de overgang van ‘Herder’ Gemeente naar ‘Programma’ extra aandacht. Alice Mann laat in de volgende schets zien dat er dan namelijk twee veranderingen tegelijk plaatsvinden. De eerste is dat de gemeente van één predikant/werker overgaat naar meervoudig leiderschap en dat moet je willen (“Bezoek van het pastoraal team is niet het bezoek van onze predikant”). De andere is dat de gemeente van een meer organisch functioneren, overgaat naar meer organisatie en ook dat moet je willen (“Het wordt zo zakelijk en ik ken niet iedereen meer”). Zij geeft aan dat deze 200-barrière in de meeste gevallen niet zonder een crisis gaat.

Hoe wil je groeien?

Moet je dan wel zo nodig groeien? Moet je wel zo nodig groeien in deze volgorde? Dit zijn twee verschillende vragen. De eerste kunnen we moeilijk negatief beantwoorden als God wel groei verlangt. De tweede vraag is echter een terechte, zijn er geen andere mogelijkheden? Dan komen we uit op de vraag hoe we willen groeien. In het kader van onze missie in onze lokale context is het de vraag hoe we het best tot ons doel komen. Uit onderzoek zou kunnen blijken dat we het best tot ons doel komen als we bij 150 actieve leden splitsen, omdat onze omgeving meer heeft aan meer ‘organische’ gemeenten waar je gekend bent door iedereen. Of dat we juist als één gemeente doorgroeien, omdat onze omgeving het best bereikt wordt met diverse programma’s die kwalitatief van hoog niveau zijn. Waar roept God ons mogelijk toe?

Bevoegdheden van het leiderschap

Als laatste wil ik hier nog de aandacht vestigen op het belang van de bevoegdheden van het leiderschap in de gemeente. Hoe meer mensen een gemeente telt, hoe groter het belang van kwalitatief goed leiderschap. Het kader heeft meer bevoegdheden nodig om de gemeente ‘op hoofdlijnen’ te leiden. Als gemeenteleden in alles willen blijven meesturen, dan zal dit hinderlijk werken en problemen geven. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er gezamenlijke kaders voor deze bevoegdheden kunnen worden afgesproken en bijvoorbeeld een manier waarop de leiding verantwoording aflegt aan de gemeentevergadering.

Is dit nu allemaal wel Bijbels? Ter overdenking twee teksten:

  • Exodus 18 vers 13-23 Een groot geestelijk probleem. Hoe wordt het opgelost?
  • Handelingen 6 vers 1-7 Onderlinge trammelant. Wat is de oorzaak en waar wordt een oplossing gezocht?

Literatuur:

  • Gaede, Beth Ann (ed.), Size transitions in congregations, The Alban Institute 2001
  • Mann, Alice, TheIn-BetweenChurch: Navigating Size Transitions in Congregations, The Alban Institute 2001
  • Mann, Alice, Raising the Roof, The Pastoral-to-Program Size Transition, The Alban Institute 2001

Uit idea(z)

Dit artikel werd geschreven voor idea 4 van 2010. idea is opgevolgd door ideaz, het praktijkblad over missionair kerk-zijn in wijk en wereld.

[1] Matteüs 28 vers 18-20 en 2 Petrus 3 vers 9

[2] Jesaja 59 vers 1-2 en Johannes 13 vers 34-35
[3] www.imnedu.org